In 1841 stelden twee inspecteurs de Nijmeegse ‘oppasser’ Johannes van Duuren ten voorbeeld aan allen die werkten in een krankzinnigengesticht. Net als Van Duuren moesten zij de ‘dollen’ uit hun cellen bevrijden, aan een tafel laten eten en arbeid of dagbesteding aanbieden. De Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie (NVvP) wilde ‘krankzinnigen’ daarnaast behandelen. De Tweede Krankzinnigenwet (1884) beval aan dat ‘geneeskundige gestichten’ op elke tweehonderd krankzinnige patiënten minstens één arts moesten aanstellen, maar noemde geen verplicht aantal voor het begeleidend personeel. Jacob van Deventer stimuleerde de gestichtsartsen die waren aangesloten bij de NVvP in 1890 om de ‘oppassers en oppasseressen’ op te leiden in ‘krankzinnigenverpleging’. Dezen moesten inzien dat het gedrag van krankzinnigen voortkwam uit ‘ziekte’, en dat zieke mensen met tact en zachtheid tegemoet getreden behoorden te worden, zoals bijvoorbeeld Constance Thönissen en Antonia Wilhelmina van Deventer-Stelling dit manifesteerden. Het afnemen van eindexamens in krankzinnigenverpleging was nadien enkele decennia de voornaamste activiteit van de NVvP.
- Deventer, J. van, W.P. Ruysch en A.O.H. Tellegen (1890). De verbetering van het verplegend personeel in de Nederlandsche Krankzinnigengestichten. Psychiatrische Bladen 8, 222-236.
- Deventer, J. van (1894b). Zuster Constance. Maandblad voor Ziekenverpleging 4(7), 83-85.
- Esch, P. van der (1949). Johannes van Duuren. Overdruk uit Folia Psychiatrica, Neurologica et Neurochirurgica Neerlandica 52(3/4). Amsterdam: NV van Rossen.
- Hart de Ruyter, Th. (1967). Antonia Wilhelmina, haar tijd, haar man en haar fonds. In Anonymus. 50 jaar Antonia Wilhelmina Fonds 1917-1967 (pp. 11-24). Den Haag: Antonia Wilhelmina Fonds.