Lang was het gebruikelijk dat adjunct-directrices van ziekenhuizen verantwoordelijk waren voor de opleiding van het verpleegkundig personeel. Zij zorgden voor de praktische opleiding, de medici voor de theorie. Naarmate ziekenhuizen hogere eisen stelden aan hun gediplomeerden, groeide de behoefte aan gespecialiseerde verpleegkundig docenten. In 1936 leidde dit tot de oprichting van de ‘Vereeniging van Docenten in Verpleegkunde’. Behalve de verplichte vergaderingen, die matig bezocht werden, organiseerde men lezingen in het hele land. Onderwerpen als de ‘psychologie van het meisje’ en ‘de besmettingskans der leerling-verplegenden’, bepaalden de agenda. Was de vereniging de eerste 10 jaar niet zo zichtbaar, in 1946 sloot men zich aan bij de landelijke Federatie. Dit vergrootte de slagkracht aanzienlijk. Onder voorzitterschap van Bets Bilgen bloeide de vereniging op. De focus kwam te liggen op het verbeteren van de vooropleiding van verpleegkundigen, zowel in ziekenhuizen als in de psychiatrie. Ook was het bestuur nauw betrokken bij nascholingscursussen voor leidinggevenden zoals hoofdverpleegsters en adjunct-directrices.
- J.C. Peterson, ‘Het werk van de docente in het Wilhelmina Gasthuis’, Tijdschrift voor Ziekenverpleging 46 (1936) 208-209.
- ‘Verslag over de werkzaamheden van de Federatie’, Tijdschrift voor Ziekenverpleging 24 (1956) 350-356.