Wat vooraf ging

Tot ver in de 19de eeuw werden zieken thuis verpleegd. Dit was een taak van familie, meestal moeders, die daar veel praktische ervaring mee opdeden. Wie geen familie had of een zwervend bestaan leidde, kon terecht in het plaatselijke gasthuis. Rond 1860 veranderde deze situatie. Nieuwe medische technieken, zoals het gebruik van narcose, waren thuis onmogelijk toe te passen. Ook zorgde industrialisatie van de arbeid ervoor dat patiënten vaak niet langer thuis verzorgd konden worden. Zo ontstonden er moderne ziekenhuizen voor alle soorten patiënten, rijk en arm. Hier zwaaide de arts de scepter. Deze had behoefte aan opgeleide verpleegsters. Beschaafde, ongetrouwde vrouwen waren mede als gevolg van de eerste feministische golf ruim beschikbaar. De eerste opleiding werd in 1878 georganiseerd door de Noordhollandsche Vereeniging ‘Het Witte Kruis‘. Anna Reynvaan was een van de eerste zeven geslaagden en de enige die de positie aandurfde van adjunct-directrice in het publiek gefinancierde, armoedige Buitengasthuis. In deze buiten de stadspoorten gelegen dependance van het Amsterdamse Binnengasthuis werden uitsluitend besmettelijk zieken, stervenden en krankzinnigen verpleegd.  Samen met geneesheer-directeur Jacob van Deventer startte Reynvaan hier de theoretische en praktische verpleegopleiding die decennialang model stond voor alle Nederlandse verpleegopleidingen, zowel in ziekenhuizen als in psychiatrische inrichtingen.

  • Drenth, Annemieke van en Francisca de Haan (1999). The rise of caring power. Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and The Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press.
  • Houwaart, E.S. (1991). De hygiënisten. Artsen, staat en volksgezondheid in Nederland 1840-1890. Groningen: Historische Uitgeverij.
  • Woud, Auke van der (2010). Een koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw.  Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.